Dit is een verhaal voor mensen die niet afkomstig zijn uit Olen en omstreken en die nog nooit van de pot met de drie oren heeft gehoord. Het verhaal gaat als volgt.
Er was eens heel lang geleden, buiten medeweten van de gebroeders Grimm, eens een dorpje in de Kempen. In feite is dat dorpje er nu nog altijd maar ook toen bestond het reeds en werd het bevolkt door een bende achterlijke boeren. Achterlijk ja; en ik ga U nog vertellen waarom. Ergens in de jaren stillekes kwam er in dat dorp een vermoeide, uitgedroogde en naar pis stinkende boodschapper aangelopen met een zeer belangrijke mededeling. Zijn naam was Gérardus. Gelukkig had onze boodschapper op de kop slechts 42km gelopen om zijn boodschap over te brengen aan het Olense boerenvolk want indien het marktplein een tweehonderdtal meter verder had gelegen liepen we nu misschien op de Olympische geen Marathon maar een Gérarduske. Uitgepuft en uitgehijgd als hij was besloot onze heraut het eerste en enige Olense café binnen te stappen om een pint Cola te drinken. In Cola zitten vele suikers en van suikers kikker je snel op zo dus geschiedde... Na zijn Cola te hebben binnengezwolgen verliet Gérardus opnieuw het café om zijn levensbelangrijke mededeling te doen op het immense marktplein alwaar de lompe Olense boeren reeds waren samengetroept. Zijn boodschap ging als volgt:“De Keizer, hij komt, …den dag na den Hemelsen Zondag, …” alwaar Gérardus ter plekke doodviel.
Stomverbaasd keken de boeren en boerinnen mekaar aan en gingen door naar hun weiden en velden om te ploegen, te melken, te zaaien of te oogsten. “Stop”, zei de cafébaas, “Als de keizer komt moeten we feesten”. Toch gingen de boeren door naar hun velden en weiden om te melken, te oogsten, te zaaien of te ploegen. Eén boer zei nog “kust m’n kloten”, terwijl hij zijn pruimtabak richting de cafébaas spuugde. Dat was echter buiten de waard gerekend. “Ik geef 3 gratis vaten als jullie allemaal meehelpen” riep de cafébaas de boeren na. “Dat is gene platte kak.” Antwoordde de pruimtabakkende boer “'T is feest!” En zo geschiedde een ganse voorbereiding tot de slimmerik die de spandoeken moest ineen knutselen een wel zeer gerichte vraag stelde aan de cafébaas. “Welke Keizer komt er nu in feite?”. Een vraag waarop ook hij het antwoord schuldig moest blijven? “Ik heb wel andere zorgen aan mijne kop. Ik moet mijn café nog kuisen” riep hij de jongen na. De jongen stelde dezelfde vraag dan maar aan meneer pastoor.
"Het is Keizer Karel, maar dewelke precies weet ik ook niet” zei hij. Hij overliep in zijn gedachten alle Keizer Karels. Je had Karel de Kale, Karel de Grote, Karel de 2e en den 1e en de 6e, Karel de Slimme, Karel, Karel de Dikke en Karel den Dunne. Ook kende hij een Karel de Zachte maar die was geen Keizer geweest. Dat wist meneer pastoor wel zeker want Karel de Zachte wilde ook pastoor worden maar werd niet toegelaten in de Kerkgemeenschap omwille van zijn geaardheid. Karel de Rijke, en Karel de Arme was er ook geweest. Karel de Ruwe die werd doodgemarteld door zijn eigen foltertuigen en Karel de Stomme die nooit een woord zei en alleen maar schudde met zijn hoofd.“Hij is kaal, groot en mager. Stinkend rijk ook en hij heeft een IQ van 173 maar zegt zelden iets tegen zijn onderdanen. Ik zou het godverdomme nondedju niet weten.” Meneer pastoor gebood de jongen gewoon ‘Welkom Keizer Karel’ op het spandoek te zetten en zo was het probleem van het welkomstdoek meteen van de baan.
Ondertussen was men in het café bezig alle tafels en stoelen te kuisen en werd er af en toe eens naar de plaatselijke Brico gereden om wat materiaal te halen voor de herstellingen. De cafébaas proefde zijn bier en vond dat het goed was. “Niets boven een goeie Jupiler van’t vat” dacht hij bij zichzelf terwijl hij zichzelf een nieuwe beker gerstenat inschonk. Plotseling kwam hij tot het besef dat hij als enige cafébaas met een immens probleem te kampen kreeg. Hij bezat namelijk de enige afspanning in gans Olen en zou de Keizer in hoogsteigen persoon een bier moeten aanbieden. Met zijn volle beker in de hand stapte hij op zijn vrouwmens af om alvast eens te oefenen. Kwestie van de zenuwen voor te blijven.“Keizer!” riep hij tegen zijn vrouwe, “Ik schenk u in naam van ganse den boerengemeenschap van Olen een kruik bier om uwen dorst te ledigen”. Hij reikte de kruik aan zijn vrouwe die stomverbaasd naar het ding stond te staren. Zij schudde van neen en legde hem uit dat hij de pot bier bij het oor vasthad en dat het onbeleefd zou zijn om de Keizer dit zo aan te reiken. “Godver” riep de man uit “Kan die stomme kloot ons nu niet gerust laten en naar Herentals reizen in plaats van ons hier te komen ambeteren”. Hij rende zijn herberg uit en haastte zich naar de pottenbakker drie huizen verder alwaar hij stante pede een pot met 2 oren bestelde.De boeren gingen ondertussen door op hun weiden en velden met ploegen en zaaien en oogsten en melken. Een enkeling besloot ook te bemesten omdat hij dringend moest schijten en omdat hij net iets te ver van huis was om op tijd boven de beerput te hangen.
Toen de pot met de 2 oren gebakken was schonk de herbergier zichzelf opnieuw een frisse Jupiler van het vat uit, ging ermee naar zijn vrouwe en schink haar de kruik terwijl hij de twee oren vasthield. “Chance dat ik met U getrouwd ben voor het geld en niet voor Uw verstand” zei ze terwijl ze hem uitlegde dat haar man nog steeds geen oor kon aanbieden aan de Keizer om de kruik aan te nemen. In volle kolère verliet de man opnieuw zijn herberg richting de pottenbakker om een nieuw ontwerp te laten maken van zijn drinkbeker. Eén met 3 oren deze keer.Op de dag des onheil was deze derde pot klaar er was echter geen tijd meer om het nieuwe speelgoed uit te testen vermits de eerste Keizerlijke Boodschappers reeds waren gearriveerd. Elke boer was getooid in hun schoonste blauwe kelen, hun properste rode zakdoeken met witte bollen en hun meest afgestofte klompen. De boerinnen hadden de kanten kapjes op hun hoofd allemaal gewassen met de zuiverste Dixan en hun schoonste rokken en bloezen aangeschoten; hun haren gevlochten en hun lippen geaccentueerd met wat varkensbloed.De herbergier was ook bloednerveus. Vooral toen één van de Boodschappers kwam melden dat de Keizer meteen zijn bier zou komen proeven. En zo gebeurde.
De Keizer kwam aan in Olen en spoedde zich meteen naar de herberg. De velden en de akkers en de weiden interesseerden hem zo niet, noch de boeren, noch de boerinnen. Verontwaardigd dropen de bewoners van Olen af. “Het is verzekerst Karel de Zatte”riep de ene. “Allemaal dikke nekken” slingerde de andere in het rond terwijl een derde stond te pissen tegen de klink van de koets van de Keizer en dacht “Het zal hem leren, de klootzak!”.In de herberg echter had Keizer Karel de Zatte zich neergevleid op één van de houten banken. “Een Jupiler van’t vat, en snel” riep hij naar de herbergier. Deze nam zijn drie-orige kruik, gaf een ruk aan zijn tapkraan die prompt begon te sputteren. “Godmilledju” fluisterde de man. “Door al dat geproef en getest is mijnen Aciet op en heb ik genen druk meer op mijnen tap”. Er was gene tijd meer om achter een nieuwe fles Aciet te gaan dus besloot de cafébaas maar iets anders te proberen. Gelukkig had hij steeds een bak Maes achter zijn toog staan in geval van onvoorziene omstandigheden als deze. Hij ontkurkte een fleske Maes en goot dit ongezien in de versgebakken kruik. Hij nam de kruik met veel trots vast aan 2 van de 3 oren en stapte ermee naar Keizer Karel. Zijn vrouw zag dit alles gebeuren en zonk meteen weg in schaamte. “Ik ben getrouwd met een idioot, ik ben getrouwd met een idioot, ik ben getrouwd met een idioot, ….” bleef ze in zichzelf stamelen.

Bij de Keizer aangekomen met zijn pot bier kreeg de herbergier een bedenkelijke blik van Karel. “Gij zijt niet goed wijs zeker?” stamelde de Keizer. De man wist niet waar hij het had. “Euh …. Mijnheer de Keizer” stamelde hij, “Ik weet niet goed wat U bedoeld”. Karel stond recht, keek de man in zijn ogen en vroeg hem hoe hij deze pot bier moest aannemen terwijl de herbergier het derde oor naar zijn eigen borstkast hield. De man brak in tranen uit en wist niet meer wat te zeggen waarop de Keizer hem troostte, zijn hand onder de pot doorstak en deze aannam aan het derde oor. “Prosit” riep Karel de Zatte tegen zijn gevolg, proefde van het bier en spuugde het meteen uit. “Dit is geen Jupiler” riep hij uit en beval de herbergier te laten onthoofden in het midden van het kerkplein.
De herbergier werd onthoofd en zijn vrouw erfde zijn fortuin. Zij had echter een enorm gat in haar hand waardoor ze 3 jaar later weer aan de grond zat en in de prostitutie is gegaan. De pastoor ontmoette een half jaar na het bezoek van Karel de Zatte opnieuw Karel de Zachte en beiden gingen stiekem een relatie aan. De pottenbakker zag het gat in de markt en hield de legende en het toerisme in Olen levend door niets anders meer te bakken dan potten met drie oren? Hij is er stinkend rijk mee geworden en kocht later een fermette in Marbella en een hoeve in Nice. De boer die tegen de klink had staan zeiken werd wereldberoemd in eigen dorp, verder is er van hem niets meer vernomen. De boer die “Kust m’n kloten” zei breidde zijn woordenschat uit met andere scheldwoorden zoals kakzeiker en vuile bonenvreter en allerlei andere. Later werd dit fenomeen meer bekend als het Syndromm van Gilles de la Tourette. En Keizer Karel zelf? Die dronk nog jaren en jaren Jupiler van het vat en spuugde nog jaren en jaren op Maes uit het fleske. Eigenlijk heeft Karel zich gewoon doodgezopen terwijl hij zat te mijmeren over dien goeden ouden tijd toen hij eens in Olen kwam en een achterlijke domme herbergier tegenkwam die hij persoonlijk had laten onthoofden.Al de anderen leefden nog lang en gelukkig.
THE END