Ik hoor iemand “Jihaaaad” roepen
en daarna volgt meteen een dikke knal met bijbehorende schokgolf. Steengruis
zoeft rakelings langs me heen. Iedereen rondom mij smijt zich meteen op de
grond om zichzelf te beschermen; ik ook. Rugzakken vliegen in het rond. Hier en
daar ook een broodje kroket of een verse kaassoufflé; waarschijnlijk zonet nog
uit de muur gehaald. Kinderen huilen en grote mensen zetten grote ogen op in
paniek. In enkele seconden staat de wereld op zijn kop in deze ooit zo sprookjesachtige
wereld. In eerste instantie blijft iedereen op de grond liggen, afwachtend of
er nog wat volgt. Ikzelf zoek vanop het asfalt naarstig in het rond op zoek
naar mijn vriendin. Zij stond enkele ogenblikken voor de aanslag nog vlak naast
me maar is door de knal een vijftal meter achter mij tegen een boom terecht
gekomen. Op het eerste zicht is ze ongedeerd al voelt ze toch even haar
linkerslaap. Vanuit de tempel komen de eerste, nog levende, slachtoffers naar
buiten gelopen. De eerste is een jonge kerel, een jaar of zeventien schat ik,
met een gapende wonde aan zijn nek. Het bloed gutst op zijn T-shirt en ik kan
zijn sleutelbeen zien steken. Afgrijselijk. Een tiental meter voor me ligt een kinderwagen.
De witte tas die eraan bengelt, kleurt centimeter voor centimeter roder en
roder. Ik wil me niet voorstellen wat er zich in de kinderwagen bevind. Een
licht onbehagen maakt zich van me meester en mijn gedachten gaan een fractie
van een seconde uit naar de ouders; als ze het al hebben overleefd. Aan de rechterkant
van de tempel, waar de rode tulpen bloeiden zit een moeder rechtop tegen een
muur. In haar armen houdt ze haar kind in haar armen en roept zijn naam terwijl
ze hem strak blijft aankijken. Dood is hij niet want ze roept: ‘Geoffrey, blijf
bij me. Komaan, niet opgeven Geoffrey, hou je ogen open. Kijk me aan.’ Ze roept
ook wat in het wilde weg om hulp maar deze komt niet. Hoe kan het ook, wie
verwacht er nu een aanslag op deze plaats? Ver weg van al het geweld in het
Midden-Oosten of van enige hooggeplaatste wereldconferentie. Het lijkt alsof ik
alle inkomende informatie in stukjes tot mij neem want mijn aandacht flitst van
situatie naar situatie. Nu gaat hij uit naar de grote fontein in het midden van
de tempel. Op wonderbaarlijke manier blijkt deze nog te werken al kleurt het
water ondertussen donkerrood. De filters dier het water moeten zuiveren hebben
het wel opgegeven en de bloedfontein spuwt de tragedie metershoog de lucht in.
Ze lijkt wel fier te zijn met het resultaat en toont trots als een pauw zijn
rode waaier van verderf.
De eerste mensen staan op van de
grond of komen uit hun schuilplaats en kijken verward om zich heen. Enkelingen
zetten zich in om eerste hulp te verlenen aan zij die het nodig hebben. Anderen
panikeren meteen. Tegelijk komen de eerste signalen dat er elders ook nog een aanslag met dodelijke afloop is
geweest. De Fata Morgana wordt compleet als ik twee mensen, een derde zie
buitendragen uit de tempel. De helft van het gezicht van het slachtoffer is
weggereten door de explosie en hij mist een deel van zijn rechter onderarm. Er
volgen er nog. De ene, quasi ongedeerd maar al zoekend naar vrienden of familie
Een andere strompelend; kruipend bijna; om zo snel mogelijk weg te komen van de
plek des onheils. Mijn vriendin is ondertussen naast me komen staan en vraagt
verbijsterd wat er is gebeurd. Ik antwoord dat ik het niet weet. “Eén of andere
aanslag of zo. Er moet daarbinnen een extremist zijn geweest en zichzelf
opgeblazen vermoed ik”. Op wat schaafwonden aan haar been na lijkt mijn
vriendin ongedeerd. Gelukkig maar. Ze lijkt me wel erg geschrokken maar
eerlijk, wie is er niet geschrokken? “We stonden net te ver om ernstig geraakt
te worden denk ik.” zeg ik tegen haar. Ze antwoord niet, nog te zeer
geschrokken van de chaos die zich uitstrekt rondom ons. Een man klampt haar aan
met smekende ogen. ‘Hebt U mijn vrouw gezien? Ik zoek mijn vrouw. Ze stond daar
bij de rode tulpen te kijken naar de attractie.’ Nog voor ze iets kan antwoorden
is de wanhopige man weer weg en zien we hem iemand anders bij de jas grijpen
met dezelfde prangende vragen. ‘Zonder persoonsbeschrijving is het nogal lastig
om zijn vrouw te herkennen’ bedenk ik me. Ik denk vaak te helder in
crisissituaties.
Van alle kanten komt er nu
informatie op me af met vermeldingen van het aantal doden. Links roept men dat
er vijf dodelijke slachtoffers zijn. Iemand voor me maakt gewag van minstens
vijftig. Iets zegt me dat deze mevrouw net is komen aanhollen om het
ramptoeristenaantal in de hoogte te jagen en ze de situatie moeilijk kan vatten
laat staan een schatting maken over het dodental. De eerste medewerkers van het
park komen aangerend en helpen de hulpbehoevenden naar enkele vrije bankjes wat
verderop. Daar worden de lichtgewonden meteen verzorgd door bezoekers die dit
overduidelijk nog hebben gedaan. Er zijn dus wel degelijk altijd wel dokters of
verpleegkundigen in de zaal. Gelukkig maar. Vele omstaanders stellen vragen aan
onbekenden. Het gaat van de normale “wat is er gebeurd?” of “zijn er veel
slachtoffers?” tot de meest belachelijke “wie heeft dit gedaan” of “is er veel
schade?” Sommige mensen zijn enorm dom en vaak haal je ze er zo uit. Ik draai
me een weinig naar rechts en aanschouw zulk een tafereel tussen een moeder en
haar zesjarige dochter. Zo te horen heeft de moeder haar kind een softijs
beloofd maar het ijscokraam naast de tempel ligt te smeulen onder het puin. Met
de gevleugelde woorden “Oh da’s jammer, het ijscostandje is ook stuk maar
misschien hebben nog wel van die lekkere Brusselse wafels een beetje verder”
sleurt ze haar bloedje mee, weg van het tumult, richting het ondertussen
gesloten wafelkraam een vijftigtal meter verder. In ganzenpas gaat de gezwinde
richting de overkant van het plein, de hand van haar dochter in de ene hand en
de geldbeugel in haar andere. Voor het
wafelkraam slaat ze de armen in de zij en kijkt ostentatief rond om te zien of
er niemand van de uitbaters in de buurt rond hangt. Ze mompelt wat; ik kan niet
verstaan wat maar ik vermoed dat er minstens enkele drie- of vierletterige
scheldwoorden aan te pas komen. Dan loopt ze richting de uitgang en maakt ze
zich druk over de file van mensen die zich na het ganse gebeuren heeft gevormd
en haar ogenschijnlijk lijken te blokkeren. Waarom wil iedereen meteen naar de
uitgang als er iets ernstig voorvalt vraag ik me af.
De ordediensten zijn ondertussen
ter plaatse en er wordt inderhaast een urgentietent opgezet. De lokale
brandweer zet alle middelen in om de rechtertoren te stutten omdat deze op
instorten staat. Eronder liggen nog enkele zwaargewonde slachtoffers te wachten
op eerste hulp. De politie geleid het volk richting de uitgang van het park
waar zo te horen voor verdere opvang en informatie wordt gezorgd. Mijn vriendin
komt wat meer tot haar positieven en ik vraag haar of alles ok is. Ze antwoordt
van wel en we kijken elkaar aan met eenzelfde blik. We zijn samen aan de hel
ontsnapt en zijn daar blij om. Ik neem haar vast en kus haar zacht op haar
lippen terwijl er langs ons twee brancards met afgedekte lichamen worden
weggedragen richting de urgentietent.

Ik vraag me nog steeds af of
Roodkapje dit had kunnen voorkomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten